Nog even wat over dat toonhout. De term toonhout komt van oorsprong uit de bouw van akoestische instrumenten. Daar is het bouwen van een goede klankkast, een mechanische versterker, cruciaal voor het maken van een goed instrument. Naast de vaardigheden van de bouwer worden er ook hoge eisen gesteld aan de materialen voor de verschillende onderdelen van die kast. Dat zijn naast esthetische ook vooral technische eisen. Denk bijvoorbeeld aan flexibiliteit voor verschillende delen van de kast. Bij solidbody’s gebruiken we de term toonhout ook. Het gaat dan om massieve stukken die geschikt zijn om een goede solidbody van te bouwen. Een heel andere insteek dus. Hout dat klinkt. Verder geen mechanisch eisenpakket.
Ik krijg sterk de indruk dat Leo Fender destijds, ooit toen het allemaal begon, bij de keuze van te gebruiken houtsoorten het begrip toonhout niet als leidraad heeft gebruikt. Waarschijnlijk kende hij het niet eens. Zijn invalshoek zal zijn geweest: wat is hier ruim voorhanden, sterk en makkelijk machinaal te bewerken. Heel pragmatisch dus.
Later hebben we aan de destijds gemaakte keuzen van esdoorn, elzen en essen magische eigenschappen verbonden, maar je moet het natuurlijk omdraaien. Deze combinaties van houtsoorten leverden een – min of meer – vast concept op qua sound. Die sound heeft geschiedenis geschreven, vooral door de parallel lopende muzikale en maatschappelijke ontwikkeling/revolutie, en werd zodoende een soort van standaard. Een moedergeluid. De magie zit ‘m vervolgens in de muziek en de skills van de muzikanten.
Lakken en magie
Zo is het ook met de lakken gegaan. De nitrocelluloselak die gebruikt werd, was destijds de enige industriële lak die er was. Van alles werd ermee gespoten, van bezemstelen tot auto’s. Nu zijn we er weg van en dichten er bijna magische klankeigenschappen aan toe, maar dat is natuurlijk onzin. Zeker als je weet dat Fender al in 1968 overstapte op een nieuw type lak, zogenaamde polyesterlak. Aanvankelijk nog net zo dunnetjes gespoten als de nitrocellulose, niks aan het handje, maar gedurende de latere jaren zeventig steeds dikker, en daar ging het inderdaad mis. Een te dikke laag lak smoort als het ware de body tot een dood ding.
Magische status ontstaat ook doordat alleen de beste instrumenten uit het verleden het heden gehaald hebben. Waar de rest is gebleven vraag ik me nog regelmatig af.
Tijd en rijping
Leeftijd op zich doet ook een duit in het zakje als het om kwaliteit gaat. Niet alleen ‘rijping’ van het hout, maar ook dat er jaren op gespeeld is. Daar ben ik van overtuigd. Onlangs kwam hier een in nieuwstaat verkerende 1965 Precision Bass binnen met het verzoek de originaliteit te checken en het ding goed af te stellen. Deze bas had letterlijk 54 jaar in z’n koffer onder een bed gelegen. Dit was echt een ‘time-machine’, fascinerend! Ik dacht werkelijk eerst dat ik met een AVRI van doen had. Wat opviel was dat hij ook klonk als een nieuwe bas. Goed, maar (nog) niet met het leven dat je bij zo’n bas verwacht. Mijn verklaring is dat er nauwelijks op gespeeld is. Dus nooit ingespeeld. Maar de komende 54 jaar gaat deze bas een inhaalslag maken. Ik ben benieuwd. Ook onder hoeveel bedden op de wereld nog juweeltjes liggen te wachten om gevonden te worden. •
Oorspronkelijk gepubliceerd in: de Bassist.
https://www.debassist.nl/